Hans van Houwelingen Until it stops resembling itself
September 4 - December 11, 2011
Opening: Saturday September 3, at 8 pm (Museum Night, STOOM open tot middernacht)
Opening door: Carolien Gehrels, Wethouder voor kunst en cultuur, Amsterdam.
Curator: Mihnea Mircan
In ‘Gedane zaken nemen keer’ stelt Hans van Houwelingen voor om de standbeelden van Johan Rudolph Thorbecke en Baruch Spinoza, die respectievelijk in Amsterdam en Den Haag staan, van plaats te doen ruilen. Het corrigeren van een historische fout in hun plaatsing zou tot een belangrijke herwaardering kunnen leiden van de erfenissen van de staatsman en de filosoof, tegen de achtergrond van de hedendaagse politieke en morele onrust. In zijn werk ‘Sluipweg’ worden meer dan 300 opgegraven grafstenen verplaatst om een voetpad te vormen rond de vestingwallen van Fort Vijfhuizen, een bouwsel dat nooit een geschiedenis heeft gehad, aangezien het ten tijde van zijn oplevering was ingehaald door de laatste militairtechnologische ontwikkelingen. In een strakke juxtapositie contrasteert en ontmantelt het werk twee vormen van de dood en twee manieren waarop de dood de categorieën ontstijgt die wij aanwenden om het te doorgronden. Van Houwelingen’s ‘Nationaal Gastarbeidermonument’ stelt voor om de ‘Bijenkorf Construction’ van Naum Gabo in het centrum van Rotterdam officieel op te dragen aan de nazaten van gastarbeiders, die ongetwijfeld de restauratie van het verwaarloosde, latente monument zullen uitvoeren. Tegelijkertijd kan een dergelijke opdracht de politiek agnostische metaforen van het werk transformeren in een collectief statement dat wordt gemaakt op wat wel eens de drempel van een postmulticultureel tijdperk zou kunnen zijn.
De galerieruimte bij Stroom Den Haag wordt bevolkt door een drietal figuren, die waken over een reusachtige verzameling benoemde, gezichtloze of anonieme figuranten. Toch is geen van de figuren de ‘anders ander’: zij worden bijeengeroepen en gereanimeerd als medeauteurs – en getuigen – van een verhaal dat nog moet worden verteld. Elk wordt gepresenteerd als een verdwijnpunt in een ander tijdsperspectief, waardoor de relatie tot de tijd, zoals deze door Hans van Houwelingens expositie wordt georkestreerd, steeds verder wordt gecompliceerd. Ze worden opgeroepen in een toestand van gelijkwaardigheid en gelijktijdigheid – in een tegenwoordige tijd die niet volledig congruent is met de onze. Hun gelijkwaardigheid volgt geen egalitaire logica, waarbij politieke betekenis zou worden toegewezen of afgenomen, bevochten of versterkt in een contranarratief van omgedraaide hiërarchieën, ontbloot en poëtisch herwaardeerd leven of ontmaskerde machtskanalen. Als het spoken zijn, is dat noch om de ontologie van geesten te suggereren, noch de fenomenologie van een seance: ze zijn geestverschijningen omdat ze tijdelijk van hun attributen zijn ontdaan, omdat geen van de lezingen die ze een plaats zouden geven in het centrum of de periferie van de recente geschiedenis van toepassing zijn.
Terwijl in temporale zin, politieke verdiensten volkomen irrelevant zijn geworden, en werk met waarde wordt verward, terwijl een overwinning wordt gelijkgesteld aan een nederlaag, vervullen al deze figuren eenzelfde rol op het identitaire puzzelbord. De figuren zijn hier niet om tot martelaar te worden verheven of verlost te worden door de kritiek, van hun sokkels gehaald te worden of versterkt te worden via de transformatieve, opgetogen retoriek die zo’n expositie zou kunnen bezigen. Zij vestigen de aandacht op hun eigen verscheidenheid, en – door dit onredelijk grote aantal perspectieven – nodigen ons uit om ons op zaken buiten de galerie te richten. Waar men een symbolische conclusie zou kunnen verwachten, poneert de expositie een web van details en voetnoten, en verkiest het dislocatie – het bewijs dat het tentoongestelde voorwerp ergens anders is te vinden dan de galerie – boven het ‘hier en nu’ van theatrale institutionele kritiek. Het primaire instrument van Hans van Houwelingens project is afstand: het toont de vaagheid en ambiguïteiten die kunnen worden voortgebracht of versterkt door afstand. Als getormenteerde zielen die op tragische wijze zijn gescheiden van hun lichaam, kunnen de hier verzamelde deelnemers van geen een van de materialen gebruik maken die ons in culturele zin ter beschikking staan om afstand of verlies voor te stellen en materiële vorm te geven aan een verbroken relatie: brons of grafstenen, de geëxalteerde metaforen en metonymieën van het geheugen – welk middel dan ook dat een allegorie van aanwezigheid zou kunnen voorstellen.
Van Houwelingens project zou gemisinterpreteerd kunnen worden als een allegorie van de scheiding, als het niet zo’n uitgesproken en gecompliceerde nuchterheid bezat, en zo gretig observeerde hoe afstand langzaam wordt opgebouwd uit duizenden manifestaties van het onbeduidende, het onsamenhangende, het vluchtige, het niet-verbondene en het kwetsbare. Een miljoen zielen keren terug van waar zij zich hiervoor ophielden, om te leven of om te teren op real-time beelden die worden uitgezonden van verschillende locaties in Nederland waar voorstellen van de kunstenaar zijn gerealiseerd – of aangenomen en vervolgens geweigerd. Hun processie richting hun onbenoemde eindbestemming zou wel eens onze verre simultaniteit met andere plaatsen, noodlotten, tijden en beelden waar wij van wegkijken kunnen suggereren. Als een technologisch instrument om deze toevallige en heikele ‘gelijke tijd’ te registreren, slingert de webcamuitzending tussen dat wat hedendaagse beeldproductie mogelijk maakt and dat wat het achterhoudt. De ‘films’ die in Stroom worden geprojecteerd zijn deel van de algemene, koortsige drang om ongevraagde beelden te produceren, beelden zonder een archiefbestemming, beelden bovenop andere beelden. Maar tegelijkertijd impliceren zij dat, terwijl er bijna niets te zien is, dit wel eens de manier zou kunnen zijn om monumenten te bekijken. Monumenten zijn ontworpen om statisch te zijn, om de vredige bestendigheid van hun betekenis te garanderen. Zij verbinden de betekenisgever en het betekende, en als zij concrete vorm geven aan een blik die strak op ons gericht is, om samen met andere culturele en ‘creatieve’ instrumenten politieke associatie te produceren, kunnen wij op ons beurt strak terugkijken. De live feeds zorgen ervoor dat de non-gebeurtenis geen enkele metaforische gevolg heeft: hordes actoren doorkruisen het scherm in de loop van hun dagelijkse bezigheden of zijn zwijgend aanwezig terwijl de scene geschiedenissen doorbreekt, en worden allen in dezelfde uitzending opgenomen. Een ander merkwaardig effect van live feeds is dat de standbeelden van Thorbecke en Spinoza worden gedematerialiseerd. Zij staan tegenover elkaar in wederzijdse bewegingloosheid en apathie: naast elkaar opgesteld, vervloeien de twee materiële voorstellingen met elkaar en verwerven zij eenzelfde semi-stoffelijkheid – tussen solide brons en vluchtige digitale inwisselbaarheid.
Hans van Houwelingens praktijk wordt gevoed door het verlangen een toekomst voor het monument te extraheren uit de brokstukken van de geschiedenis die hij zo nauwkeurig bestudeert, zelfs als die toekomst voortdurend zal worden besmet door het verleden dat het visualiseert en weerstaat. Zijn praktijk maakt de bewering, even vermetel en urgent als elegant uitgewerkt, dat wij kunnen blijven nadenken over monumenten zonder negatieve voorvoegsels – en ironische kwalificaties – als ‘tegen-’, ‘anti-’ of ‘non-’. Overspoeld door de inkt der kritiek, aangevochten en geridiculiseerd, gedeconstrueerd en betwist, verscheurd en in brand gestoken, omvergetrokken en geamputeerd, volhardt het monument niettemin. De afgelopen decennia zijn een gouden tijd gebleken voor grootschalige ontwerpen en ontelbare doorbraken, waarbij monumenten een centrale rol hebben behouden in hoe politieke of economische agenda’s worden gecommuniceerd en historische drogredenen of propagandistische vervormingen, overwinnaars en martelaren worden herdacht (in haar monumentale vertalingen wordt de geschiedenis altijd opgedeeld in overwinnaars en martelaars, en worden de verliezers systematisch verwijderd. ‘Sluipweg’ herstelt diegene die alles heeft verloren – zelfs zijn of haar grafsteen – in ere, in samenwerking met de verontrustende overvloed en eeuwigheid van de gedenkplaats). Van Houwelingens werk is doordrenkt met ideeën en suggesties van een toekomstig monument. Als een eerste stap manifesteren deze zich als een uiterst efficiënte benadering van het genre: alle elementen die noodzakelijk zijn om het scenario van herinnering uit te voeren bestaan al en hoeven slechts te worden verschoven, herschikt en geherconfigureerd in een nieuwe vergelijking. Terwijl zij helder gepositioneerd zijn, verleden en toekomst tegen elkaar drukken, bedreigingen en beloften mompelen, een onderwerp in gelijke mate in herinnering brengen en verhullen, kunnen wij monumenten en markeringstekens reviseren en herpositioneren, kunnen wij naar ze luisteren en ze te serieus nemen, kunnen zij worden teruggeduwd in de geschiedenissen die zij verbeelden en een nieuwe betekenis worden gegeven op een manier die niet verbergt wat reeds een lawaaiige agglomeratie van betekenisgevers was. Hans van Houwelingen reageert op het strategisch bedrog van monumentale tijd door de verbanden, langs welk verleden, heden en toekomst elkaar eindeloos bevestigen en als elkaars ononderbroken kanaal fungeren, te blokkeren of op te heffen. Wat is het discours van deze temporale technologie voor wederzijdse consolidatie die in de monumenten is geïntegreerd? Hoe zouden het verleden en de toekomst kunnen ophouden op elkaar te lijken, met steen, brons of beton als een spiegelende schakel tussen de twee? En welke termen – anders dan die van een technologische impasse of een consumptieve Apocalyps – hebben wij ter beschikking om een toekomst te beschrijven die ‘ongelijk’ is, anti-mimetisch, die niet aanbreekt via een pervers spel van spiegels en herhalingen?
Deze begeleidende publicatie, die vooralsnog dient als een grote tentoonstellingsgids, zal een boek worden met de titel ‘Undone’ – een laconieke aanduiding van wat wel eens Van Houwelingens hoofdvorm van productie zou kunnen zijn. De verschillen die door de projecten worden gesitueerd in de kern van hun schijnbaar onveranderlijke objecten – door Gabo’s beeldhouwwerk op te delen in de tijdlijnen van abstracte kunst en protoglobalisering, bijvoorbeeld – worden hier weerspiegeld in de vermenigvuldiging van perspectieven, aangezien elk van de drie projecten wordt besproken door drie auteurs. Als een tegenwicht voor datgene dat de tentoonstelling niet visueel kan articuleren, voor de onmogelijkheid de projecten te scheiden van de contexten waarbinnen zij ontworpen waren, resoneert in deze publicatie de lege ruimte waarin monumenten zich moeten hullen: de bedrijvige leegte rond ‘Bijenkorf Construction’, de verontrustende stilte bij de ervaring van ‘Sluipweg’, het gebrek aan een vaste standplaats voor de vaderen der natie. De speculatieve ruimte die hierdoor wordt gearticuleerd is verre van homogeen, daar de imaginaire of politieke trekkracht van de projecten wordt onderzocht in relatie tot snel veranderende opvattingen ten aanzien van burgerschap en visies op en gebruik van het herdenkingsproces. Wellicht fungeert deze publicatie als een redactioneel schaalmodel van het bredere engagement dat Hans van Houwelingens proposities van ons verlangen.