Met kromme tenen kijk ik regelmatig naar het Monument Indië-Nederland op het Olympiaplein in Amsterdam. Een prachtig monument dat in 1935 werd opgericht en sinds 2004 herinnert aan de relatie tussen Nederland en Indië gedurende de periode 1596-1949. "Het verbeeldt de vele herinneringen aan ons koloniaal verleden en wijst, met respect voor het Indisch erfgoed, naar de toekomst."
Dwars door deze idylle heen doemt altijd het spook van gouverneur-generaal Joannes Benedictus van Heutsz (1851-1924) voor wie het monument was opgericht maar in 2004 werd uitgegumd. Een bordje aan de achterzijde vertelt wel dat het eerder aan hem was opgedragen, maar het monument wil niet meer dat ik kan associëren met een koloniale geschiedenis waarin Van Heutsz duizenden onschuldige mensen vermoordde en daar ruim een halve eeuw voor is geëerd. Als pacificator van Ajjeh, lezen we op de plaquette, wordt hij door velen ook verantwoordelijk gehouden voor een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis in Atjeh. Het sluit iedere mogelijkheid uit dat de gehele koloniale geschiedeind gezien kan worden als een zwarte bladzijde.
Maar ik wil juist wel herinnerd worden aan de geschiedenis van Van Heutsz (de slachter van Atjeh) en de ruimte hebben om hem te onteren voor zijn wandaden. Vandaar dat ik een voorstel doe om de naam Van Heutsz en zijn portret weer aan te brengen en het monument de kans te geven als nationale schandpaal te herinneren aan een onverkwikkelijke episode in de koloniale geschiedenis. Om emancipatoire reden. De schandpaal is het equivalent van het misplaatste standbeeld, tussen eren en onteren zit precies de ruimte om onbevangen de geschiedenis te aanschouwen. Als het schandbeeld van Van Heutsz zich als begrip in het nationaal bewustzijn nestelt is een uitlegbordje aan de achterzijde niet eens nodig.